De programmawet van 22 december 2023 heeft op verschillende punten de Belgische regeling “Kaaimantaks” gewijzigd met inwerkingtreding vanaf 1 januari 2024. Hierbij wordt al wel eens gesproken over de “Kaaimantaks 2.1”, alluderend op de verschillende wetswijzigingen doorheen de jaren.
Voortaan is de kaaimantaks ook toepasselijk voor juridische constructies die onrechtstreeks worden aangehouden via een entiteit die zelf geen juridische constructie is.
Specifiek voor beleggingsfondsen werd de Kaaimantaks in haar toepassingsgebied verscherpt door zgn. fonds dédié fondsen sneller te gaan viseren. Hierbij wordt een beleggingsfonds of compartiment daarvan door de Kaaimantaks geviseerd van zodra dit meer dan 50% overstijgt ingevolge een direct of gelieerd aandeelhouderschap.
Hoewel de intentie van het viseren van fond dédié fondsen nog enigszins voor verantwoording vatbaar is, blijkt dat er ook verwarring bestaat voor de belegger te goeder trouw die in dergelijk fonds zou investeren zonder dat deze persoon zelf de fonds dédié tot stand zou brengen.
Met andere woorden, de mogelijkheid bestaat dat beleggers dergelijke door de Kaaimantaks geviseerde fondsen toetreden zonder daarbij er zich van bewust te zijn.
De nieuw gewijzigde Kaaimantaks kan ook gevolgen hebben voor de Jaarlijkse Taks op Effectenrekeningen (hierna “JTER”). Zal deze nieuwe regeling doorwerken en bijgevolg de JTER wél of meer toepasselijk maken en, desgevallend, hoe deze dan in concreto berekend moet worden.
Voortaan werkt de Kaaimantaks ook door naar indirect gehouden juridische constructies.
Waar voorheen, onder het begrip “ketenconstructie”, t.w. een geheel van juridische constructies die wordt gevormd door een moeder- en al haar dochterconstructies, noodzakelijk was én elke entiteit als afzonderlijke juridische constructie moest kwalificeren, is dit niet langer het geval.
Waar de toepassing van de Kaaimantaks dus in het verleden stopte van zodra, via een zgn. “top down” analyse, één entiteit uit de keten niet kwalificeerde als juridische constructie, is dit niet langer het geval.
Door de terminologie van tussenconstructie te introduceren, is het mogelijk om juridische constructies in een bepaalde keten te gaan viseren waarbij niet noodzakelijkerwijze elke entiteit die deel uitmaakt van die keten afzonderlijk als juridische constructie moet kwalificeren.
Dergelijke tussenconstructie kan zich bv. voordoen in geval van een loutere (zelfs beperkte) belegging in een niet-beursgenoteerde Belgische vennootschap of een vennootschap gevestigd in een andere EU-lidstaat of in een derde land, zelfs indien deze an sich niet kwalificeert als juridische constructie (cf. de toepassing van de zgn. 1% en 15% drempel).
De nieuwe regeling Kaaimantaks voorziet dat zowel publieke, institutionele als privaat uitgegeven instellingen voor collectieve belegging (ICB’s) enkel geviseerd zijn indien het gaat om een fonds dédié compartiment of fonds dédiés fonds.
Deze regeling is geldig ongeacht het fonds of compartiment zich binnen of buiten de Europees Economische Ruimte bevindt (EER).
Specifiek voor beleggingsfondsen werd de Kaaimantaks in haar toepassingsgebied verscherpt door zgn. fonds dédié fondsen sneller te gaan viseren. Hierbij wordt een beleggingsfonds of compartiment daarvan door de Kaaimantaks geviseerd van zodra dit meer dan 50% overstijgt ingevolge een direct of gelieerd aandeelhouderschap.
Dergelijke visering kan het geval zijn indien het fonds of een compartiment daarvan bv. voor 50% + 1 aandelen wordt aangehouden door één aandeelhouder, door één familie of door een groep gelieerde mensen.
Deze situatie zal zich voordoen zelfs indien de overige 49% (50% – 1) van de aandelen zich daadwerkelijk in een collectieve groepering van niet gelieerde beleggers bevindt.
Het kan dus m.a.w., in de zin van financiële regelgeving, gaan om een daadwerkelijk collectief fonds. Voor fiscale Kaaimantaks doeleinden zal zulks fonds of compartiment (mogelijk) kwalificeren als fonds dédiés fonds en dus onder de regelgeving vallen.
Voor Belgische rijksinwoners of belastingplichtingen in de Belgische rechtspersonenbelasting is het dus opletten om te investeren in dergelijke fondsen.
De wetgeving kan geïnterpreteerd en toegepast worden dat deze fonds dédié regeling geen uitwerking geniet op Belgische ICB’s onder de vorm van een vennootschap (op transparante fondsen is de Kaaimantaks hoe dan ook niet van toepassing). Of deze ICB onderworpen is aan de UCITS dan wel AIF regelgeving, maakt niet uit.
Immers, moet in de toepassing van de – technische – wetgeving er sprake zijn van een juridische constructie type 2 waarbij vergeleken moet worden met de belastingheffing (van minder dan 15%) voor het belastbare inkomen overeenkomstig de regels die van toepassing zijn voor het vestigen van de Belgische belasting.
Een Belgische beleggingsvennootschap is steeds onderworpen aan het stelsel vennootschapsbelasting, waardoor er argumenten zijn dat de nieuwe regeling niet toepasselijk kan zijn op Belgische ICB’s onder de vorm van een vennootschap.
Hoewel deze redenering logisch lijkt, moet men dit wetstechnisch evenwel bekomen door een hoofdregel met een uitzondering op een uitzondering interpreteren. Ruimte voldoende dus voor interpetatie en discussie.
Wie zijn investeerders evenwel een rechtszekere oplossing wenst aan te reiken, doet er vermoedelijk goed aan om dit te laten uitklaren via de rulingdienst. Deze redenering gaat uiteraard evenzeer op voor de belegger.
Overeenkomstig artikel 201/3, 8° Wetboek Diverse Rechten en Taksen (WDRT) wordt de effectenrekening geviseerd die wordt aangehouden door een titularis die kwalificeert als oprichter van een juridische constructie, dochter-, moeder- en ketenconstructie.
Hoewel het WDRT op dit ogenblik niet werd aangepast naar het nieuwe begrip “tussenconstructie”, is het maar de vraag of dit daadwerkelijk de bedoeling is.
Uit de initiële totstandkoming bij de JTER bleek dat het immers de bedoeling was ook de JTER toepasselijk te maken op de (on-)rechtstreeks aangehouden juridische constructies.
Dergelijke toepassing zou dan moeilijke en zware gevolgen kunnen impliceren.
Indien een vennootschaps- c.q. investeringsstructuur die onder de toepassing van de Kaaimantaks valt als juridische constructie, verschillende aandeelhouders heeft, is de vraag of de JTER dan pro rata het aandeelhouderschap kan/moet worden toegepast of niet.
De wetgeving is hier onduidelijk en is voor interpretatie vatbaar.
Uiteraard lijkt het logisch dat de JTER slechts pro rata het aandeelhouderschap moet doorwerken, waardoor men dan ook in de berekeningsbasis ervan slechts rekening moet houden met dit gedeeltelijke aandeelhouderschap.
De wetgeving specifieert dergelijke aanpak evenwel niet.
De vraag is dan bv. indien er sprake is van een Luxemburgse SICAV-SIF en een 0,1 % deelneming t.w.v. 1miljoen EUR, waarvan een andere referentie aandeelhouder/investeerder meer dan 50% aanhoudt in het fonds (bv. een institutionele investeerder) of dat er dan sprake is van het moeten rekening houden met een belastbare basis in de JTER t.b.v. 1 miljoen EUR, o.w.v. de gesuggereerde pro rata regel, ofwel er rekening gehouden moet worden met de volledige waarde van het fonds, zijnde 1miljard EUR.
Geen klein verschil…
Pro memorie: het feit dat het gaat om een door het fonds aangehouden Luxemburgse effectenrekening, maakt niets uit: wereldwijde effectenrekeningen (gedeeltelijk/onrechtstreeks) aangehouden door Belgische titularissen worden geviseerd (behoudens de toepassing van een dubbelbelastingverdrag, doch het Luxemburgse verdrag geeft geen bescherming tegen de toepassing van de JTER).
Mogelijk kan ook de zgn. substance uitsluiting van de Kaaimantaks toepassing genieten om te verhinderen dat er doorwerking plaatsvindt naar de JTER.
Deze substance uitsluiting houdt in dat met het land van vestiging van de juridische structuur (de constructie/het fonds) er internationale verdragen bestaan, maar bovendien er sprake is van een wezenlijke economische activiteit, ondersteund door personeel, uitrusting, activa en gebouwen en haar inkomsten ook in hoofdzaak uit deze economische activiteit haalt.
De wezenlijke economische activiteit mag logischerwijze niet het beheer van het privévermogen van de oprichter(s) tot doel hebben.
Hoewel het o.i. logisch lijkt dat de substance uitsluiting toepassing kan genieten voor doeleinden van de JTER (doorwerking), is ook hier de wetgeving stilzwijgend/onvoldoende duidelijk.
Ook hier is er jammer genoeg sprake van verschillende interpretatiemogelijkheden en mogelijkheden tot discussie.
Taxruling.be helpt u graag verder door in eerste instantie gezamenlijk uw dossier te bespreken.
Na een grondige analyse van de feiten en uw persoonlijke rechtspositie, geven we u een duidelijke conclusie mee van wat onze bevindingen zijn.
Indien de conclusie positief is, kunnen wij voor u een rulingaanvraag voorbereiden die specifiek van toepassing is op uw situatie.
We raden slechts aan een rulingaanvraag in te dienen als dit naar onze inschatting een goede kans op slagen heeft.
Na akkoord kan deze rulingaanvraag officieel worden ingediend en begeleiden wij u van A tot Z in het bekomen van een beslissing m.b.t. uw aanvraag.
Eens de rulingdienst een beslissing genomen heeft, informeren wij u op een volledige en praktische wijze hoe u deze bekomen ruling kan toepassen.
Wens u dit topic te bespreken en/of in welke mate Taxruling.be u kan verder helpen?
Contacteer ons vrijblijvend via de Contact pagina en wij bespreken uw dossier graag verder!
01
02
03